2004 Cilia Erens / Verbindingen
‘Wat een architect eigenlijk doet is het leggen van verbanden’, zei Sabien vanachter een aantal plattegronden van haar schoolont werpen, die op tafel lagen. En dat was nou precies wat zo opviel als ik naar de uitgerolde tekeningen keek. Haar opmerking bleef hangen. Ook op de foto’s van de binnenruimten zag ik een interieur dat je tegelijkertijd kon ervaren als een stelsel van verbanden, waarbij de ene ruimte de ander inluidde. Alsof ik ineens anders naar hetzelfde keek.
ln 1974 ging ik timmerles nemen in het net gekraakte Vrouwenhuis
in Amsterdam. Ik voel nog het zweet op mijn rug, toen ik, keurig in
klokrok en twinset inclusief halsketting, voor het eerst aanbelde bij
het pand op de Nieuwe Herengracht. De andere kant van de
voordeur betekende een ontdekkingstocht, een neerslag van een
tijdgeest die ruimte schiep in mijn denken, mijn doen en laten.
Vanzelfsprekendheden leken te verdampen. Op die plek ontmoette
ik Sabien, die veel relativerender tegenover de vrouwenbeweging
stond. Maar ze was er wel. Tijdens de eerste timmerles stond ze in
een rode overall gedecideerd en vriendelijk de werking van een
hamer uit te leggen. Ik zie me nog met die linkerhand mijn eerste
spijker vasthouden terwijl de hamer in de rechterhand de spijker
het hout in dreef. Verbazing.
Die ene spijker resulteerde niet alleen in een timmerkist met
zwaluwstaartverbindingen, maar was het begin van een storm
achtige ontwikkeling, die samenviel met mijn kennismaking met de
actiegroep Nieuwmarkt. Als student Planologie sprak het me aan
dat de actievoerders zich niet alleen verzetten tegen de aanleg van
de metro, omdat dat iets was wat je niet onder de straat voor je deur
wilde hebben, maar ook vanuit een visie over wonen en werken in
een stad als Amsterdam. Leven in een centrum, bouwen voor de
buurt.
Ik vroeg Sabien om een ontwerp voor de verbouwing van mijn
woning. Eén onderdeel voerde ze persoonlijk uit: een wasmeubeltje
in een piepkleine dakkapel op zolder. Haar handtekening was een
combinatie van functionaliteit, meubelplaat en ‘de krul van Sabien’,
één of meer golvende insnijdingen in de rechte lijn. Maar het bleef
niet bij het object zelf.
Sabien maakte me bewust van ‘ruimte’ als begrip: voor een spiegel boven het wasmeubel was geen plaats; een naar buiten scharnierend raam gaf uitzicht op de blinde muur van de buurman. ‘Dan hang je toch een spiegel tegen zijn muur, dan zie je je jezelf wassen in de regen’. Ik geloof niet dat ik het aandurfde, maar ik experimenteerde wel met een passpiegel van Blokker. De vorm van het wasmeubel ben ik in de loop der jaren vergeten, maar niet hoe de waterstraal kletterde in die vrijhangende plaatstalen klankkast. Over verbindingen gesproken: het betrekken, verbinden van binnen en buiten is later een essentieel onderdeel van mijn werk met geluid geworden. Niet lang geleden ontdekten Sabien en ik een nieuw gemeenschappelijk gebied. In haar jeugd bracht Sabien veel tijd door in de boomgaard achter haar ouderlijk huis in Wychen. Uit grote planken van appelhout zaagde ze haar eerste meubelstukken. Ze vertelde me hoe door de wind meegevoerde tempexresten, afkomstig uit een fabriek niet ver van hen vandaan, in het prikkeldraad bleven hangen. In die fabriek heb ik als kind regelmatig rondgelopen. Ik herinner me nog mijn opwinding toen ik mocht spelen in een enorme bak met witte bolletjes. Tot aan mijn middel zakte ik er in weg onder het waakzame oog van mijn vader, die maar al te goed de isolerende werking van het spul kende. Verderop werden de inmiddels tot blokken samengeperste bolletjes op een lopende band verzaagd tot platen tempex. Piepschuim heet het nu, een prachtnaam. Sabien vertelt nu nog enthousiast hoe dit materiaal van invloed is geweest op het denken van de vormgevers Van Herk en De Kleijn. ‘Het was nieuw, het was anders, licht, warm, abstract. Het daagde ons uit, want er was geen enkele historische referentie. Op een andere manier dan de kunststofindustrie speelden we met de eigenschappen van het materiaal.’
Arne kwam in beeld, als de man van en als architect. ‘Architecten van binnen uit’ noemde ik ze altijd. Onregelmatige ontmoetingen, nooit op afspraak, intense gesprekken over beleving van kleuren, structuren, gebouwen, de woonomgeving en over de glazen eetborden van Saint Gobain, het gaf een band. Ik herinner me hoe ik Arne op de trap tegen kwam op weg naar een architectuurtentoonstelling in de TU Delft. De aanstekelijke titel ‘Tentoonstelling over “archi tecten-architecte” Lina Bo Bardi. Avant-Garde boven het regenwoud’ en de boeiende bespreking van Max van Rooy in de NRC hadden me erheen gelokt. Arne en ik nestelden ons opgetogen in haar tentoongestelde kuipstoeltjes, van waaruit we sieraden, kostuums en toneeldecors bestudeerden. We verdiepten ons in het gebruik van glas, staal, beton, hout, leem, palmbladeren en cogongras door deze sociaal en cultureel bewogen kunstenaar. Terwijl het in Nederland in de jaren zeventig nog niet in de lijn der verwachtingen lag dat vrouwen architect werden, had Bo Bardi al een aantal jaren daarvoor de bouw en inrichting van het magistrale museum voor de stad Säo Paulo in Brazilië gerealiseerd.
In Nederland ontwikkelden Sabien en Arne zich verder in hun ’architectuur van binnenuit’. Mij ging de ruimte me op een andere manier inspireren, waardoor ik, niets vermoedend, op een nieuwe manier met hun werk in aanraking kwam. Na als maker en speler verbonden geweest te zijn aan theatergroep Tender ontwikkelde ik me als geluidskunstenaar. ‘De hoorbare ruimte’ werd mijn specialisatie: de zichtbare omgeving ervaren vanuit geluid, oren die ogen sturen. Eindelijk gingen we ons op verwant terrein begeven, zij het nog steeds in een grensgebied.
Voor mijn geluidswandeling in opdracht van Stroom, het Haags
Centrum voor Beeldende Kunst was ik op zoek naar de akoestiek
van Haagse binnenstadspleinen. Na straten lang in verkeersgeluid
gelopen te hebben, werd ik op de Hoefkade aangetrokken door
een intens geroezemoes. Toen ik een hoek omsloeg kon ik mijn
ogen niet geloven. Op een autovrije straat tussen twee huizenrijen
stond het die warme lenteavond afgeladen vol met bewoners.
Op de hoek het terras van een theehuis, in het straatje zelf een
menigte van onder meer Surinamers, Marokkanen, Turken. Iemand
hield een feestje voor zijn portiek, anderen stonden met elkaar te
praten, kinderen speelden ertussen door en trommelden ritmes
op de balustrade.
Het was op zich een mooie geluidsopname. Maar kon ik hem wel
gebruiken? Officieel, in gemeentetermen, was dit geen plein. Maar
wat was het dan wel? Het was meer dan een stoep, sterker nog, het
geluid vertelde me dat het wel degelijk de functie had van een plein
. Later hoorde ik de achtergronden. Het architectenbureau Van Herk
en De Kleijn bleek bij de herinrichting van dit stedelijk gebied een
pleidooi te hebben gehouden voor de terugkeer van de straat, maar dan autovrij. ‘Verblijfplaatsen in plaats van tochtgaten’ was het
motto geweest. Het stond er op die lenteavond bomvol. Om de hoek
was de straat leeg.
Ook in andere architectuurprojecten viel me ‘de hoorbare ruimte’
van Van Herk en De Kleijn op. Eind 2001 had ik het geluid van de
opening opgenomen van het Foam Fotografie Museum in
Amsterdam, vlak voor de grote verbouwing van het oorspronkelijke
Vormgevingsinstituut. Ik was er gek geworden van de schelle
akoestiek van een massa steeds harder pratend openingspubliek in
deze toen nog high tech aangeklede ruimte. De dag erna bevond ik
me weer op een opening – ook te midden van een mensenmassa met
dit keer veel blauw met gouden strepen – in het twaalfhoekige
logiesgebouw van de Marine in Den Helder. Behalve door de zichtbare esthetische schoonheid van het zestien verdiepingen hoge
gebouw, bekleed met koperen platen, waar de rangen van de
beslapers zich langs de verticale as uitdrukken in een toenemend,
aan de buitenkant zichtbaar, ruimtegebruik en waar tegelijkertijd
het woestijngele behang een huiselijke sfeer creëert als tegenhang
er van alles, maar dan ook werkelijk alles, wat verder in het teken
van water stond, werd ik in de longroom getroffen door de aangename akoestiek die in die geknikte ruimte hing. De kleur van het
tapijt, de smalle, laag geplaatste horizontale ramen in de lager
gelegen overnachtingsverblijven met uitzicht op de horizon, de
speciaal voor die ruimte vormgegeven wasmeubels, de kleur van
het servies; er was over nagedacht vanuit de gebruiker, van binnenuit dus.
Deze foto lijkt het sluitstuk te vormen bij dit verhaal
over toeval, aantrekkingskracht en verbindingen, privé en in ons
werk gedurende dertig jaar. Toen ik jaren geleden dit gebouw ontdekte op weg naar het immense spooremplacement van Collioure
op de grens van Frankrijk en Spanje, legde ik en passant nog even
de spoorbomen langs het spoor aan de linkerkant in geluid vast,
niet wetend dat Arne een aantal jaren daarvoor Sabien in beeld
had vastgelegd, terwijl ze op haar racefiets afdaalde langs de rechterkant van deze ooit ontworpen droom van verbanden.
Cilia Erens (1946) is een Nederlandse geluidskunstenaar. Zij experimenteert met geluidswandelingen. Ze woont en werkt in Amsterdam.